Bestrijding BVD op bedrijfsniveau

De Nederlandse rundvee-, kalver- en vleesveehouderij is wereldwijd toonaangevend en wil dat ook blijven. Zowel in productiekracht als in welzijn, milieu en gezondheid van de dieren en voor de maatschappelijke waardering is veel aandacht. De kwaliteit van de ondernemers en de kracht van de keten bevestigen keer op keer de toppositie in de wereld.

Bedrijfsgebonden dierziekten als BVD passen niet in de ambitie van een gezonde en duurzame veehouderij voor de productie van melk en vlees. Het veroorzaakt BVD economische schade op bedrijven en belemmert de export en handel. Nederland is omringd door België en Duitsland die beide nationale programma’s en maatregelen hebben genomen om BVD-vrij te worden. Nederlands rundvee kan per 1 januari 2015 niet meer in België worden geslacht vanwege de BVD-status van Nederland.

Ook zorgt BVD voor een verhoogd antibioticagebruik. Eradicatie van BVD is dus ook in het belang van de volksgezondheid doordat dit leidt tot minder secundaire infecties en dus een lager antibioticagebruik.

Maatregelen

Risico bepalen

Het risico van een BVD-besmetting is in de eerste plaats afhankelijk van de BVD situatie van het bedrijf. Een Quickscan BVD geeft inzicht in deze situatie. Een gunstige uitslag geeft aan dat er op het bedrijf weinig of geen besmette dieren aanwezig zijn. In combinatie met preventieve maatregelen is het risico van een nieuwe BVD-besmetting dan zeer klein.

Kijk hier welk risico uw bedrijf loopt.

Aanpak op het bedrijf

Om op bedrijfsniveau BVD te bestrijden kunt u de onderstaande maatregelen treffen.

Insleep voorkomen

Het voorkomen van insleep van virus is van groot belang:

  • voer geen dieren aan of alleen dieren van bedrijf met een BVD-vrijstatus;

  • zorg ervoor dat erfbetreders zo min mogelijk in contact komen met de dieren of, indien noodzakelijk, alleen met bedrijfseigen kleding en materialen;

  • voorkom direct contact met dieren die mogelijk niet-BVD-vrij zijn zoals buurtbedrijven, bij het inscharen of bij tentoonstellingen.

Als op een bedrijf de risico’s op insleep hoog zijn kan vaccinatie worden ingezet als maatregel om de kans op het ontstaan van een drager zo klein mogelijk te maken.

Aanvoeronderzoek

Het heeft veruit de voorkeur om geen dieren aan te voeren of uitsluitend dieren van bedrijven met een BVD-vrijstatus. Hiermee is de kans op insleep van virus het kleinst. Mocht er toch aanvoer plaatsvinden van een niet-BVD-vrij bedrijf, dan is aanvoeronderzoek nodig. Dit houdt in dat:

  • alle dieren die worden aangevoerd van een niet-vrij bedrijf worden onderzocht op BVD-dragerschap en eventuele dragers worden afgevoerd;
  • vrouwelijke dieren ouder dan 1 jaar worden onderzocht op aanwezigheid van antistoffen en bij het aantonen van antistoffen het dier wordt afgevoerd of het kalf na geboorte direct wordt onderzocht  op BVD-dragerschap.

Onderzoek doodgeboren kalveren en verworpen vruchten

Verder is het  belangrijk dat dood geboren kalveren en verworpen vruchten worden onderzocht aangezien verwerpen een belangrijk symptoom is van een BVD-infectie. Dit kan door een oorbiopt te nemen of de verworpen vrucht zelf te laten onderzoeken.

BVD-vrije bedrijven die bovengenoemde maatregelen treffen hebben een veel kleinere kans op her-infectie dan niet-vrije bedrijven. Vaccinatie kan bijdragen aan een effectieve aanpak en kan schade reduceren, maar om vrij te worden is het opsporen en afvoeren van BVD-dragers essentieel. Een drager blijft namelijk altijd een drager, ook na vaccinatie.

Hoe kunt u het risico beperken?

Bij een zeer gering of reëel besmettingsrisico is het verstandig om de BVD-situatie te blijven monitoren. Dit kan via oorbiopten, met het monitoren van afweerstoffen bij jongvee of een dragercheck bij jongvee. Daarmee wordt duidelijk of het virus actief is op het bedrijf. Bij een groot besmettingsrisico is het verstandig de preventieve maatregelen uit de checklist toe te passen en de BVD-situatie te bewaken. Bespreek met uw dierenarts de mogelijkheden van bedrijfsvaccinatie als extra preventiemaatregel.

Scheiding tussen kalveren en drachtig (jong)vee

Dragerkalveren vormen het grootste risico van verspreiding van BVD op een bedrijf. Een drager kan een ongeboren kalf besmetten, die vervolgens als nieuwe drager geboren wordt. Een strikte scheiding tussen kalveren en drachtig vee kan de overdracht beperken. Op een bedrijf met een zeer geringe kans op besmetting is het risico van een niet-gescheiden huisvesting duidelijk minder.

Bedrijfseigen materiaal

Het BVD-virus kan zich verspreiden via besmette voorwerpen, kleding en mensen. Werk daarom met materiaal dat niet op een ander rundveebedrijf is gebruikt. Als u toch (transport)middelen gezamenlijk gebruikt, zorg dan dat deze zijn ontsmet voordat ze op uw bedrijf aankomen.

Sperma- en embryogebruik

Vanaf 1998 zijn er maatregelen genomen om BVD-besmetting via KI-sperma te voorkomen. Voor alle sperma van vóór 1998 geldt een risico van een BVD-besmetting. Sperma en embryo’s uit het niet-reguliere circuit zijn niet vanzelfsprekend vrij van het BVD-virus. Met gebruik hiervan neemt u extra risico.

Diercontact met niet-vrije runderen

BVD wordt met name overgedragen via neus-neuscontact. Het risico van een besmetting is groot als (drachtig) jongvee uitbreekt en in aanraking komt met vee van een niet-BVD-vrij bedrijf. Met een extra stevige of dubbele afrastering en het niet naast elkaar laten weiden van de koppels is dit risico te verkleinen. Ook gezamenlijk veetransport met een ander (niet-BVD-vrij) bedrijf brengt veel risico met zich mee. Een ander groot risico is de aanvoer van een pinkenstier van een bedrijf met een onbekende of lagere BVD-status. Het risico van een besmetting door contact met andere diersoorten, zoals reeën en varkens, is zeer gering.