Richtlijn bestrijding IBR

Achtergrond IBR bestrijding

De Nederlandse rundveehouderij wil de dierziekte IBR uitroeien. Om dat te realiseren heeft de stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de melkveehouderij en vleesveehouderij (LTO), zuivelorganisaties (NZO), kalversector (SBK), ZuivelNL en overheid (LNV) een landelijke aanpak opgezet. Melkveebedrijven dienen zich aan te melden voor een IBR-bestrijdingsprogramma. De bij de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) aangesloten zuivelondernemingen passen hun leveringsvoorwaarden daarop aan.

ZuivelNL is op verzoek van de partijen in  de Themagroep Gezondheid en Welzijn Runderen (GWR) regelinghouder en beheert de protocollen op grond waarvan bedrijven statussen krijgen toegekend, opgeschort of ingetrokken. Bekijk hier de protocollen. Het beheer van bedrijfsstatussen wordt uitgevoerd door GD. Voor praktische vragen kunt u terecht bij GD.

Naar verwachting komt het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met regelgeving (AMvB) voor de bestrijding van IBR, welke geldt voor álle rundveebedrijven. De inzet van de stuurgroep is gericht op een soepele overgang van het huidige bestrijdingsplan naar de landelijke regelgeving. De AMvB zal de basis zijn voor het aanvragen van en Artikel-9-status voor IBR bij de Europese Commissie. Nadat de Artikel-9-status is verkregen, gelden ook eisen bij import. Deze richtlijn geeft op hoofdlijnen aan hoe bedrijven kunnen deelnemen aan de landelijke aanpak.

De focus in deze richtlijn ligt op melkleverende bedrijven. Niet-melkleverende bedrijven kiezen er vooralsnog zelf voor om deel te nemen. Als ze al deelnemer zijn, dan kan de deelname voortgezet worden.

Pijlers onder de aanpak

De bestrijding van IBR kent drie pijlers (zie figuur 1):

  1. Het treffen van maatregelen om insleep te voorkomen. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn het voorkomen van aanvoer van besmette dieren, het voorkomen van contact met dieren van niet-vrije bedrijven en erfbetreders voorzien van bedrijfseigen kleding en materialen.
  2. IBR-vrij worden door vaccinatie en/of afvoeren van de laatste besmette dieren. Dieren die ooit besmet zijn geraakt, dragen het virus altijd bij zich. Onder stressvolle omstandigheden kan het virus zich weer gaan vermenigvuldigen en uitgescheiden worden, waardoor een bedrijf opnieuw besmet wordt. Om IBR-vrij te worden is het nodig besmette dieren af te voeren. Besmette dieren kunt u opsporen met bloedonderzoek op antistoffen tegen het zogenaamde gE-eiwit van het virus dat IBR veroorzaakt. Als er nog veel besmette dieren op een bedrijf zijn kan gewacht worden met het afvoeren van besmette dieren tot het er door natuurlijk verloop nog maar weinig zijn. Tot afvoer van de laatste besmette dieren is het dan nodig te vaccineren.
  3. Het bewaken van vrije bedrijven met als doel een herinfectie na het vrij worden zo snel mogelijk op te sporen. Behalve dat de schade op het bedrijf hiermee kan worden beperkt, is het doel hiervan ook overdracht naar andere vrije bedrijven grotendeels te voorkomen. De bewaking moet effectief genoeg zijn om een infectie op te sporen voordat méér dan 1 ander bedrijf besmet is geraakt. Een belangrijk element in de bewaking is het onderzoek van dieren op antistoffen tegen gE.

Pijlers bestrijding IBR
Figuur 1. Pijlers bestrijding IBR

Op basis van deze pijlers zijn een aantal routes ontwikkeld waarlangs bedrijven IBR-vrij kunnen worden.

Routes naar een IBR-vrij bedrijf

ZuivelNL heeft voor de landelijke IBR-aanpak drie routes vastgesteld. De IBR-protocollen zijn hier te vinden.

Om IBR-vrij te worden kunnen meerdere routes worden gevolgd:

  • IBR-vrij (route intake bloed en bewaking tankmelk): geschikt voor bedrijven met minder dan 10 procent besmette dieren in de te onderzoeken koppel.
  • IBR-vrij (route tankmelk): geschikt voor bedrijven waar geen antistoffen in tankmelk worden gevonden.
  • IBR-vrij (route vaccinatie): voor overige bedrijven.

De eisen om via route 1 IBR-vrij te worden zijn gelijk aan die van de huidige vrijwillige IBR-vrij certificering. Op één wijziging na geldt dit ook voor het vrij worden via de route 2 (zie overstap vanuit de huidige vrijwillige bestrijding).

Veebewegingen

IBR-vrije en IBR-onverdachte bedrijven dienen dieren afkomstig van niet IBR-vrije bedrijven, na aanvoer te onderzoeken op gE-antistoffen. Vanaf het moment van aanvoer krijgt het bedrijf de status IBR-observatie. Hiermee is de IBR-vrijstatus of IBR-onverdachtstatus opgeschort. Indien het dier geen antistoffen heeft, krijgt het bedrijf de oorspronkelijke status terug. Heeft het dier wel antistoffen dan moet het dier worden afgevoerd. Indien 4 tot 8 weken na afvoer bij vervolgonderzoek geen gE-antistoffen worden aangetoond, krijgt het bedrijf de oorspronkelijke status terug. Het vervolgonderzoek bestaat uit tankmelkonderzoek of een steekproef van drie dieren, afhankelijk van de leeftijd van het afgevoerde dier.

Statussen tijdens de bestrijding van IBR

Tabel 1. Overzicht van IBR-statussen die een bedrijf kan hebben.

Status Betekenis
In onderzoek Het bedrijf voert de voorgeschreven acties uit voor het behalen van een onverdachtstatus (route 2) of vrijstatus (route 1 en 2). Of het bedrijf heeft zich aangemeld voor vaccinatie, maar heeft de eerste vaccinatieronde nog niet uitgevoerd.
Onverdacht Het bedrijf heeft alle voorgeschreven acties uitgevoerd, met het gewenste resultaat, om de onverdachtstatus te behalen volgens route 2; vervolgens heeft het bedrijf alle voorgeschreven acties om die status te behouden uitgevoerd met het gewenste resultaat.
Vrij Het bedrijf heeft alle voorgeschreven acties uitgevoerd, met het gewenste resultaat, om de vrijstatus te behalen, volgens route 1 of 2; vervolgens heeft het bedrijf alle voorgeschreven acties om die status te behouden uitgevoerd met het gewenst resultaat.
Observatie Na bijvoorbeeld een ongunstige laboratoriumuitslag of een aanvoer van een niet-vrij bedrijf kan niet meer met zekerheid worden gezegd dat een bedrijf IBR-vrij of IBR-onverdacht is. Het bedrijf krijgt dan de observatiestatus en er is verificatie nodig om een nieuwe besmetting uit te sluiten. Als het resultaat van de verificatie of de aanvullende actie gunstig is, krijgt het bedrijf de onverdachtstatus of vrijstatus terug; is het resultaat ongunstig, dan vervalt de vrijstatus of onverdachtstatus. Wordt verzuimd de gewenste actie uit te voeren, dan wordt de status 'onbekend'.
Vaccinerend Het bedrijf heeft niet gekozen of kunnen kiezen voor de status IBR-onverdacht of IBR-vrij en heeft de eerste koppelvaccinatie uitgevoerd. Daarna heeft het bedrijf tijdig vervolgvaccinaties uitgevoerd.
Onbekend Als het bedrijf deelneemt aan de bestrijding en een status vaccinerend, vrij, onverdacht, observatie of in onderzoek heeft, maar verzuimt om de bijbehorende actie tijdig uit te voeren. Of als het bedrijf niet deelneemt aan de bestrijding omdat er dan over het bedrijf geen andere informatie beschikbaar is.

Overstap vanuit de huidige vrijwillige bestrijding

Bedrijven met een IBR-vrijstatus, of op weg daar naar toe, volgens de vrijwillige bestrijding kunnen direct instromen in route 1. De voorwaarden voor het behoud van de IBR-vrijstatus blijven gelijk. Bedrijven met de IBR-onverdachtstatus volgens de vrijwillige aanpak kunnen direct instromen in route 2. Om de IBR-onverdachtstatus te behouden moeten deze bedrijven aangevoerde dieren van een niet-vrij bedrijf voortaan onderzoeken op gE-antistoffen (zie ‘veebewegingen’).

Openbaar register

Om verantwoord handelsverkeer te faciliteren zullen bedrijfsstatussen via het UBN opvraagbaar zijn via een openbaar register. Bedrijven moeten de statusbeheerder machtigen om de status inzichtelijk te maken. Bij het ontbreken van de machtiging wordt de status ‘onbekend’ weergegeven.

Programma monitor

Tijdens de bestrijding is het van belang om goed zicht te hebben op de voortgang. Hiervoor zal een Programma Monitor worden uitgevoerd. De IBR Programma Monitor levert op hoofdlijnen de volgende resultaten:

  • Inzicht in de voortgang van de bestrijding: prevalentie en incidentie.
  • Inzicht in factoren die bepalend zijn voor de effectiviteit van de aanpak.
  • Inzicht in oorzaken van herinfecties.

Op grond van deze inzichten kan besloten worden om de aanpak aan te passen.

Route IBR vrij (route intake bloed, bewaking tankmelk)

Opsporen en afvoeren van besmette dieren

Deze route kent de volgende stappen:

  1. Het opsporen van besmette dieren met onderzoek op aanwezigheid van antistoffen tegen gE bij alle dieren ouder dan 1 jaar. Mochten er zich echter onder het jongvee dieren jonger dan 1 jaar bevinden die zijn aangevoerd van een niet-vrij bedrijf, dan is de eerste stap het onderzoeken van alle dieren ouder dan 7 dagen.
  2. Het afvoeren van dieren met antistoffen tegen gE. Als minder dan 10 procent van de onderzochte dieren antistoffen hebben en stap 3 wordt opgevolgd, dan leidt het afvoeren van de besmette dieren tot de IBR-vrijstatus. Bij meer dan 10 procent van de dieren met gE-antistoffen moet, na afvoer van de besmette dieren, stap 1 worden herhaald. Ook is er de mogelijkheid om besmette dieren niet af te voeren en te kiezen voor vaccineren.
  3. Indien 4 tot 8 weken na de afvoer van het laatste besmette dier bij onderzoek in de tankmelk of met een steekproef (afhankelijk van de leeftijd van de afgevoerde besmette dieren en het bedrijfstype) geen antistoffen tegen gE worden aangetroffen, is het bedrijf IBR-vrij.

Bewaken van de IBR-vrijstatus

Het bewaken van de IBR-vrijstatus op melkveebedrijven vindt plaats met maandelijks tankmelkonderzoek op antistoffen tegen gE. Bij het aantonen van antistoffen moet het onderzoek op een nieuw monster herhaald worden. Indien ook daarin antistoffen worden aangetoond verliest het bedrijf de IBR-vrijstatus. Het bewaken van de IBR-vrij status op niet-melkleverende bedrijven vindt plaats via bemonstering aan de slachtlijn, zo nodig aangevuld met een steekproef op het bedrijf.

Dieren die verwerpen moeten al vanaf stap 1 worden onderzocht op antistoffen tegen gE. Dieren met klinische verschijnselen (met name neusuitvloeiing) moeten worden onderzocht op virus.

Route IBR-vrij (route tankmelk)

Deze route is geschikt voor melkveebedrijven met een gunstige uitgangspositie, namelijk zonder antistoffen tegen het gE-eiwit in de tankmelk.

Tankmelkonderzoek

Bedrijven zonder gE-antistoffen in de tankmelk, hebben hoogstwaarschijnlijk al jaren geen IBR-infectie doorgemaakt. Bij een gunstige uitslag van het eerste onderzoek ontvangt het bedrijf de IBR-onverdachtstatus.

Bewaken IBR-onverdachtstatus en overgang naar IBR-vrijstatus

Voor de bewaking van de IBR-onverdachtstatus is het nodig maandelijks (minimaal 9 maal per jaar) een tankmelkonderzoek op de aanwezigheid van gE-antistoffen uit te voeren. Na een periode van 24 maanden met alleen maar gunstige uitslagen kan het bedrijf ervoor kiezen IBR-vrij te worden.

Bedrijven die willen overstappen naar IBR-vrij, onderzoeken alle dieren van 6 jaar en ouder op aanwezigheid van gE-antistoffen in bloed. Indien geen dieren met antistoffen worden aangetoond, is het bedrijf meteen IBR-vrij. Zijn er wel dieren met antistoffen dan moeten deze worden afgevoerd. Indien 4 tot 8 weken na de afvoer van het laatste besmette dier bij tankmelkonderzoek geen antistoffen tegen het gE-eiwit worden aangetroffen, is het bedrijf IBR-vrij.

Bewaken van de IBR-vrijstatus

Bewaking van de IBR-vrijstatus is  gelijk aan route 1 voor melkveebedrijven.

Route IBR-vrij (route vaccinatie)

Deze route is van toepassing op melkveebedrijven, die op grond van de leveringsvoorwaarden van de zuivelondernemingen deelnemen aan de bestrijding en nog geen gebruik kunnen of willen maken van een van de andere routes.

  • Uiterlijk 30 juni 2018 dienen deze bedrijven tenminste één vaccinatie te hebben toegepast volgens bijsluiter van de fabrikant op alle daarvoor in aanmerking komende dieren van 3 maanden en ouder.
  • Vaccinaties die aldus zijn uitgevoerd vanaf 1 januari 2018 zijn geldig en kunnen met terugwerkende kracht worden geregistreerd.
  • Na de eerste vaccinatie dient met intervallen van een half jaar de vaccinatie volgens bijsluiter van de fabrikant bij alle dieren van 3 maanden en ouder te worden herhaald. De jongste in aanmerking komende dieren krijgen dan de eerste vaccinatie.
  • Vaccinaties dienen op dierniveau te worden geregistreerd in de daarvoor aangewezen databank.
  • Na elke vaccinatieronde dient door de dierenarts te worden verklaard dat alle daar voor in aanmerking komende runderen ouder dan 3 maanden zijn gevaccineerd.